Berg & Androphy: Nederland en Nederlandse musea aangeklaagd in rechtszaak inzake het onterecht behouden van onder dwang tijdens WOII aan de nazi's verkochte schilderijen
HOUSTON en CHARLESTON, South Carolina, 22 november 2018 /PRNewswire/ -- Een Amerikaanse erfgenaam van een voormalig Joods kunstgalerijpartnerschap in Nederland eist restitutie voor de gedwongen verkoop van 143 waardevolle schilderijen aan de nazi's en hun agenten tijdens de Tweede Wereldoorlog, volgens een nieuwe rechtszaak die is ingediend door advocatenkantoren Berg & Androphy en E. Paul Gibson P.C.
Bruce Berg, inwoner van South Carolina, kleinzoon van wijlen Benjamin Katz en achterneef van wijlen Nathan Katz, broers en partners in het Firma D. Katz-partnerschap, beweert dat de Nederlandse overheid en een aantal particuliere en openbare musea in Nederland op dit moment de onterechte bezitters zijn van 143 schilderijen. Zo stelt de rechtszaak.
De zaak is "Bruce Berg v. Kingdom of The Netherlands, et al," Zaak No. 2:18-cv-3123-BHH in de Amerikaanse arrondissementsrechtbank (U.S. District Court) van South Carolina, Charleston Division. Joel M. Androphy en Rebecca L. Gibson, van Berg & Androphy, samen met E. Paul Gibson en Allison Leard, van E. Paul Gibson P.C., vertegenwoordigen de heer Berg.
De betwiste schilderijen betreffen onder andere waardevolle werken van Nederlandse oude meesters zoals Ferdinand Bol, Pieter Claesz, Jan Steen en de school van Rembrandt. De rechtszaak stelt dat de schilderijen onder dwang werden verkocht of verhandeld door Firma D. Katz aan vertegenwoordigers van het naziregime tussen medio 1940 en 1942, tijdens de bezetting van Nederland.
Joel Androphy, van Berg & Androphy, zei, "De bestemming van de schilderijen was het toekomstige 'Führermuseum' van Adolf Hitler in Linz, Oostenrijk, of de enorme kunstverzameling van rijksmaarschalk Hermann Göring. Göring bracht zelf, samen met gewapende bewakers, een huiveringwekkend bezoek aan Firma D. Katz om de schilderijen te inspecteren en te kiezen. De familie gebruikte een aanzienlijk deel van het geld dat Hitler, Göring en hun agenten voor de kunstwerken betaalden om hun familieleden en gezinsleden uit de concentratie- en vernietigingskampen te houden en om te zorgen voor de ontsnapping van de familie Katz uit het bezette Nederland."
De broers Katz hoorden over de massale vervolging van Joden in Duitsland en in de door het Derde Rijk bezette landen via hun contactpersonen in de kunsthandel in andere landen, waaronder andere Joden, stelt de rechtszaak. Eens Nederland in mei 1940 was binnengevallen en bezet, vreesden de broers Katz dat ze zouden worden gedeporteerd naar de concentratiekampen, dat ze het slachtoffer zouden zijn van represailles of dat er een massale confiscatie zou plaatsvinden van de kunstwerken in de galerij als ze niet zouden voldoen aan de wensen van de nazi-agenten. De nazi-agenten verhulden op een misleidende manier de gedwongen verkoop met een schijn van legaliteit en vermeden zo de grootscheepse plunderingen in andere bezette landen.
Androphy zei, "De Nederlandse overheid en musea die worden aangeklaagd, weten al decennia land dat de schilderijen niet hun bezit zijn. Toch ontkende de Nederlandse Restitutiecommissie twee restitutieverzoeken die een groep erfgenamen van Firma D. Katz indiende wat betreft zowel de op dit moment gevorderde schilderijen als andere kunstwerken. De weigering van de Restitutiecommissie berustte op willekeurige overwegingen zonder rechtsgrondslag en zonder rekening te houden met het door Firma D. Katz voorgelegde bewijs van eigendom van de betrokken schilderijen. Uiteindelijk werd amper één schilderij teruggegeven aan de Katz-erfgenamen."
De rechtszaak stelt dat de gevorderde schilderijen na de Tweede Wereldoorlog door het Amerikaanse leger werden teruggegeven aan Nederland voor restitutie aan hun oorspronkelijke eigenaren.
Rebecca L. Gibson, van Berg & Androphy, zei, "De Verenigde Staten verwachtten dat Nederland rechtvaardige en eerlijke restitutieprocedures zou toepassen om de schilderijen aan hun oorspronkelijke eigenaren terug te geven. Echter is het Nederlandse restitutieproces op zijn zachts gezegd getekend door een roerige geschiedenis. De oorspronkelijke door Nederland toegepaste procedure vereiste een betaling aan de Nederlandse overheid voor alle aan de nazi's verkochte schilderijen, hoewel de gedwongen verkoop illegaal was en de Nederlanders geen eerdere vergoeding ontvingen."
De rechtszaak stelt dat ondanks de onbetwistbare historische feiten betreffende de dwang die werd uitgeoefend op de Nederlandse Joden tijdens de bezetting, de Restitutiecommissie zich berustte op de foute gedachte dat de verkoop door Joodse kunsthandelaren "in principe een gewone verkoop was" omdat het doel van de kunsthandel is kunst te verkopen. De Commissie negeerde het gewicht van de geschiedenis en het bewijs van de dwang die werd uitgeoefend op de broers Katz. Nadat de Commissie willekeurig het restitutieverzoek van de erfgenamen ontkende, restte de heer Berg geen andere keuze dan de schilderijen op te eisen via de rechtbanken in de Verenigde Staten, stelt de rechtszaak.
Contacten met de Advocaten: Joel Androphy, Berg & Androphy, Houston, [email protected], 713.529.5622.
Contacten met de Media : Erin Powers, Powers MediaWorks LLC, voor Berg & Androphy, [email protected], 281.703.6000.
Dit artikel delen